Een opmerkelijk project

In 2011, bij het begin van de restauratie, oogde het gebouw als een station in het voormalige ‘Oostblok’. Door ontbrekend onderhoud was de grijzige verflaag nog grauwer geworden. De bomen en gebouwtjes die rond het station stonden waren inmiddels allemaal verdwenen. Als een verweesd relict uit voorbije tijden kwijnde het laatste houten station van Nederland langzaam weg. Het was al volledig ontdaan van zijn interieur. Alleen wat resten van betimmeringen en een dikke stoflaag vol roet afkomstig van passerende stoomtreinen op zolder riepen nog wat herinneringen aan voorbije tijden op. Sloopplannen bevonden zich al in een vergevorderd stadium toen het besef doordrong dat het een uniek stukje bouwkunst betrof dat behouden moest blijven. Enthousiasme, investeringen zonder winstoogmerk, doorzettingsvermogen, optimisme en creativiteit zorgden er samen met de vaardige handen van de uitvoerders voor dat de sloop niet doorging en het station een nieuwe toekomst tegemoet ging als vakantiehuis, via een restauratie die in bijna alle opzichten experimenteel genoemd kan worden.

Het station is gerestaureerd op basis van de filosofie ‘behouden wat er is, en alleen maar toevoegen’. Dat principe is zo ver mogelijk doorgevoerd, zodat vrijwel alle aanvullingen en veranderingen die in de loop van de tijd zijn toegevoegd behouden zijn gebleven. Bij veel restauraties worden latere wijzigingen als ‘storende elementen’ verwijderd, en wordt gestreefd naar een ‘herstel in oorspronkelijke staat’. Maar dat is per definitie onmogelijk als die oorspronkelijke staat niet meer bestaat. Verdwenen kunnen natuurlijk opnieuw gemaakt worden naar het oorspronkelijke ontwerp. Maar het resultaat is dan niet de originele staat, maar een kopie van het origineel. Lange tijd was het echter heel gebruikelijk om belangrijke monumenten op die manier te restaureren. Zo is vrijwel de hele buitenkant van de Sint Servaas in Maastricht niet ouder dan anderhalve eeuw en dateert de 12e eeuwse Servaasbrug in dezelfde stad in werkelijkheid uit 1933. Tegenwoordig is het meer gebruikelijk om monumenten te laten voortbestaan in de staat zoals de tijd ze heeft overgeleverd. Toch wordt er nog altijd heel veel vervangen, zelfs beschadigd bij restauraties. Zo verdwijnen oude verflagen, worden vloeren vernieuwd en worden er zonder al te veel discussie sleuven in eeuwenoud metselwerk gezaagd om leidingen weg te werken. Een oud gebouw moet er meestal weer ‘strak’ bijstaan na een restauratie. Bewust hebben we dat hier anders aangepakt: kiertjes, naadjes, beschadigingen en oude verflagen bleven zichtbaar omdat we vinden dat het patina van de tijd een waarde is die een gebouw diepgang geeft en laat zien dat het wortelt in een lang verleden.

De praktijk

Bij de restauratie kwamen een paar lastige problemen om de hoek kijken. De ligging aan een functionerende spoorlijn betekende bijvoorbeeld dat er een scheiding moest komen tussen het gebouw en het perron. Een hekwerk was de enig mogelijke oplossing, maar betekende ook dat het gebouw ‘omgedraaid’ moest worden: nieuwe raam- en deuropeningen maakten van de vroegere, gesloten achterkant een uitnodigende open gevel terwijl de spoorzijde grotendeels gesloten werd. Het was een moeilijke opgave, omdat de architectuur natuurlijk níet omgedraaid mocht worden. De perronzijde is de belangrijkste zichtgevel gebleven. Onder het rustiek overstekende dak bevindt zich aan die kant ook nog steeds de entree. Ingewikkeld was ook het antwoord op de vraag wat te doen met de bekledingsplaten die vanaf 1938 de houten gevels bedekten. Om meerdere redenen is besloten ze te verwijderen en het onderliggende houtwerk na driekwart eeuw weer in het zich te brengen. Jammer genoeg waren de bijzondere ronde ramen helemaal verdwenen op wat sporen in het interieur na. Hun karakteristieke vorm keerde echter terug in de vorm van eigentijds vormgegeven, fijne houten profielen. Op die manier zijn ook aan de dakrand de ornamenten teruggekeerd. Wat er nog restte aan houten betimmeringen in het interieur is zorgvuldig geconserveerd en aangevuld op een iets afwijkende manier waarop oud en nieuw goed te onderscheiden zijn. Met historische bouwmaterialen en nieuwe houten delen is ervoor gezorgd dat het geheel een harmonieuze indruk maakt. De oude wachtruimte van maar liefst vier meter hoogte is weer zichtbaar geworden èn gebleven doordat bad- en slaapkamer als een ‘doos’ gedeeltelijk in die ruimte geplaatst zijn. Daarboven loopt het monumentale houten plafond op prominente wijze door.